In het eerste nummer van ACCART's video-enceplopedie presenteert Dr. Olaf Beck een baanbrekende methode voor meniscusimplantatie en kraakbeeninductie, na gedetailleerd onderzoek door verschillende gerenommeerde professoren.
Deze innovatieve techniek, die sinds november 2022 in Duitsland beschikbaar is, maakt gebruik van een biologische vervanger voor meniscusletsel en heeft tot doel de gewrichtsfunctie te verbeteren en de noodzaak van prothetische behandelingen uit te stellen of te vermijden.
Ga naar het originele artikel voor een gedetailleerde presentatie van de methode, de selectiecriteria voor patiënten en de eerste resultaten hier in het Spaans. Als alternatief kunt u het artikel hier in het Duits lezen.
Belangrijkste inzichten
- Nieuwe biologische implantatietechniek voor meniscusvervanging
- Verbetering van de gewrichtsfunctie en vertraging van de behoefte aan prothesen
- Beschikbaar in Duitsland door een beperkt aantal specialisten
Alle wetenschappelijke bronnen en verdere informatie zijn te vinden in het originele artikel.
Hier is het artikel van de Spaanse site, vertaald in het Duits:
inwijding
In de meeste gevallen wordt een gedeeltelijke meniscectomie uitgevoerd na een meniscusletsel. In de daaropvolgende jaren ontwikkelt zich het postmeniscectomiesyndroom met secundaire osteoartritis. Deze situatie leidt vervolgens tot een passende prothetische behandeling.
In de literatuur worden verschillende technieken voor kraakbeenregeneratie beschreven. Deze omvatten autologe kraakbeentransplantatie en kraakbeeninductie met een celvrije matrix, type 1-collageen, evenals verschillende meniscusvervangingstechnieken.
In het verleden was het MIS-implantaat gemaakt van achillespezen van runderen marktleider. De productie werd echter stopgezet in 2021. Vanaf dat moment was alleen het Actifit-implantaat beschikbaar als gedeeltelijke vervanging.
In tegenstelling tot MIS was dit echter geen biologisch implantaat maar een polyurethaanimplantaat. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat het resultaat minder was dan dat van MIS.
Sinds november 2022 is er in Duitsland een nieuw biologisch implantaat beschikbaar, dat momenteel door 4 artsen in Duitsland kan worden ingebracht.
Het is een DNA-vrij, gedemineraliseerd spongiasisblok gemaakt van kadaverbeenderen. Het implantaat wordt steriel en droog geleverd. Er zijn momenteel geen onderzoeken gedaan naar een combinatie van kraakbeenregeneratie in combinatie met meniscusimplantatie.
Beschrijving van de techniek
De patiënt moet een maximale varus- en valgusmisvorming van 5° hebben. Andere contra-indicaties zijn onder meer gewrichtsstijfheid, chronische gewrichtsontsteking zoals reuma, artritis psoriatica en urinewegartritis. Allergieën voor rundereiwitten zijn ook een contra-indicatie.
Het is ook belangrijk dat de patiënt de regels volgt, omdat het succes van de operatie grotendeels afhangt van de naleving van de postoperatieve therapie.
Tot nu toe heb ik patiënten tot 65 jaar met deze procedure behandeld. Er moet echter speciale aandacht worden besteed aan bijkomende ziekten. Ik heb patiënten afgewezen die regelmatig cortisone of ontstekingsremmende medicijnen moeten gebruiken.
Het is ook belangrijk om de juiste diagnose te stellen met behulp van beeldvorming, wat alleen mogelijk is met behulp van een MRI-onderzoek.
Als er sprake is van botaandoeningen in de zin van botoedeem, moet passende verlichting worden geboden met een orthese en gerichte schokgolftherapie.
De frequentie van de behandelingen is afhankelijk van de grootte van het gebied. Gemiddeld voer ik 4 toepassingen uit met tussenpozen van 1 week. 6 weken na de laatste schokgolfbehandeling wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd met behulp van MRI.
De grootte van het kraakbeendefect en de meniscusrand moeten ook worden bepaald. De geometrie van het kraakbeendefect is belangrijk. Kraakbeeninductie is mogelijk wanneer het defect maximaal 1,5 cm breed is.
In dit geval is de lengte niet langer van belang. Volgens ons postoperatieve schema is de behandeling van kussende laesies ook mogelijk. De resterende meniscus moet een marge van 3 mm breed hebben en een intacte voor- en achterhoorn.
Als deze informatie niet met MRI kan worden verkregen, voer ik een nanoscopie uit onder plaatselijke verdoving om te plannen. Tijdens artroscopie wordt het kraakbeen eerst bereid met een ringcurette. De aberrat wordt verwijderd met een scheerapparaat.
Het meniscusimplantaat (Spongioflex) wordt ongeveer 15 minuten in een zoutoplossing geplaatst tot het zacht is. Het implantaat wordt via een kleine open incisie met een meniscustang in het gewricht ingebracht en met interne hechtingen vastgezet.
De procedure gaat dan over van waterartroscopie naar gasartroscopie. In dit geval wordt CO2 gebruikt. De suppressor is verbonden via een gasslang, die kan worden aangesloten op de artroscopie-trocar. Zodra de kraakbeendefecten droog zijn, worden ze bedekt met een collageengel.
Mijn eigen resultaten
Tot nu toe zijn er geen vervolgresultaten gepubliceerd voor deze gecombineerde techniek. Aangezien het Spongioflex-implantaat echter ook een biologisch implantaat is, kan worden aangenomen dat de resultaten vergelijkbaar zijn met die van het MIS-implantaat.
Dit wordt ook bevestigd door de korte interviews die ik heb gehouden en een histologisch onderzoek. Sinds november 2022 heb ik in totaal 21 Spongioflex-implantaten ingebracht.
Er waren 2 complicaties veroorzaakt door de patiënten zelf (ontwenning door een val of verkeerde belasting). Een implantaat kan opnieuw worden geplant.
Het tweede implantaat werd verwijderd en histologisch onderzocht. Celmigratie van kraakbeencellen kon al na 4 weken worden waargenomen, wat mijn eerdere veronderstelling ondersteunt.
De histologische sectie toont de integratie van kraakbeencellen in het botondersteuningsweefsel. Het immunohistologisch onderzoek is nog in behandeling. Er waren geen andere complicaties.
Histologisch onderzoek van een chondrofiller-vloeistofmonster, eveneens na 4 weken, bracht tijdens immunohistologisch onderzoek de migratie van chondrocyten en de aanwezigheid van collageen aan het licht.
Van 12.2018 tot 05.2023 werden in totaal 23 mannen en 8 vrouwen behandeld met deze gecombineerde techniek van kraakbeeninductie en gedeeltelijke mensicusimplantatie. Deze 31 patiënten werden in 17 gevallen behandeld met MIS en in 15 gevallen met Actifit. Eén patiënt werd met tussenpozen van 7 maanden aan beide zijden behandeld met MIS.
Alle patiënten hadden schade aan de mediale of laterale meniscus. Gelijktijdige behandeling van mediale en laterale meniscusletsels werd niet uitgevoerd.
Vervolgonderzoeken werden uitgevoerd bij 11 mannen en 5 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 58 jaar (42-69 jaar) met behulp van de IKDC-vragenlijst na gemiddeld 24 maanden (3-39,5 maanden).
Er werd vastgesteld dat één met MIS behandelde patiënt na 8 maanden een volledige prothese of een sledeprothese kreeg en twee patiënten die na respectievelijk 8 en 10 maanden met Actifit werden behandeld.
In de MIS-groep was er een gemiddelde verbetering van 35,1 (25,3-37,9) naar 82,3 (55,8-93,1) volgens IKDC en met Actifit van 30,4 (21,8-54) naar 73,4 (56,3-83,5).
Er waren geen complicaties tijdens de procedures (dislocatie van de meniscus, allergische reacties, ontwrichting van meniscusankers). Alle patiënten ondergingen een gestandaardiseerd postoperatief behandelingsschema.
Deze resultaten tonen aan dat een combinatie van beide biologische methoden de implantatie van prothesen kan voorkomen of - bij gebrek aan langdurig onderzoek - kan uitstellen als de indicaties juist zijn.
Als u problemen heeft met uw gewrichten, kunt u hier contact opnemen met Dr. Olaf Beck hier neem contact op voor advies.
Häufige Fragen & Antworten
Welche Rehabilitationsmaßnahmen sollten nach der Behandlung mit ChondroFiller® liquid durchgeführt werden?
Die Nachbehandlung variiert je nach Defektlokalisation: Hauptbelastungszone oder Patella/Trochlea femoris. Mobilisation am 2. postoperativen Tag, Teilbelastung 20 kg. Bewegungsschiene und Flexion wichtig. Radfahren und Schwimmen nach Vollbelastung erlaubt. Isometrisches Training und Sportarten mit hohem Sturzrisiko nach 1 Jahr.
Weiterbehandlung des Patienten nach der Defektfüllung?
Die Extremität wird in Streckstellung gebracht und die Zugänge verschlossen. Eine Drainage ist nicht erforderlich. Kontrollen werden vermieden, da Blutungen die Sicht behindern und eine erneute Schwellung das Implantat lösen könnte. Kernspintomographische Kontrollen zeigen den sicheren Sitz der Matrix. Nach Anlegen des Verbandes wird das Gelenk mit einer Orthese für 48 Stunden in Neutralstellung ruhiggestellt.
Wie kann die Höhe des Implantats an den umgebenden Knorpel angepasst werden?
Die Höhe des Implantats kann nach der Aushärtung entweder manuell modelliert oder automatisch durch den Druck der entsprechenden Gelenkfläche an die Höhe des umgebenden Knorpels angepasst werden.
Wie erfolgt die Füllung der Defektzone?
Die Defektzone muss in weniger als 20 Sekunden gefüllt werden, da die Reaktion der Lösungen sofort beginnt. Die schnelle Applikation durch den Mischadapter der Zweikammerspritze erhöht die Stabilität der Implantatmatrix. Der Knorpeldefekt wird vollständig und minimal über die Höhe des umgebenden Knorpels hinaus mit der Kollagenmatrix aufgefüllt. Bei optimaler Temperatur von 30 bis 33 °C härtet die Matrix innerhalb von 2 bis 5 Minuten aus, was optisch an der milchigen Trübung des anfangs klaren Gels erkennbar ist.
Wie schnell geliert ChondroFiller® liquid zu einem festen Kollagengel?
Für die Behandlung mit ChondroFiller® liquid ist es notwendig, dass das Implantat eine Temperatur von 30 bis 35 °C hat. Bei Einhaltung dieser Temperatur geliert das Gel innerhalb von 2 bis 5 Minuten.
Wie wird ChondroFiller® liquid für die Implantation vorbereitet?
ChondroFiller® liquid wird aufgetaut: 24 Stunden bei 2-8 °C oder 30 Minuten bei 25-30 °C. Vor der Applikation in der Zweikammerspritze auf 30-33 °C erwärmen. Der Luerlock-Mischadapter und eine Sterican®-Einmalspritzkanüle der B. Braun Melsungen AG werden hinzugefügt. Die ersten Mikroliter der Matrix werden verworfen.
Wie wird das Debridement durchgeführt?
Das arthroskopische Debridement des Knorpelschadens erfolgt mit Shavern oder Curetten. Chondromalazische Anteile werden entfernt und eine stabile Knorpelschulter belassen. Die subchondrale Platte darf nicht perforiert werden. Die Knorpelränder werden für die Implantatverankerung leicht unterminiert und der Defekt zur Dokumentation vermessen.
Muss die Defektzone vor der Implantation getrocknet werden und wie erfolgt diese Trocknung?
Vor der Applikation von ChondroFiller® liquid muss der Knorpeldefekt trocken sein. Spülflüssigkeit aus der Arthroskopie sollte vollständig entfernt und das Knorpelbett separat getrocknet werden. Absaugen ist nicht ausreichend; eine Arbeitskanüle und eine intraluminal eingebrachte Kompresse ermöglichen die Trocknung durch Dochtwirkung. Alternativ kann eine 10-minütige Gasarthroskopie durchgeführt werden.
Wie muss der Patient gelagert werden?
Die Extremität muss so gelagert werden, dass das flüssige Kollagenimplantat nicht ausläuft. Die Lagerung hängt von der Lokalisation des Defektes ab. Bei femoralen Defekten ist eine Fixierung des Beines bei 90° Beugung von Hüfte und Knie ausreichend. Defekte im Bereich des Rollknorpels und der Tibia erfordern keine spezielle Lagerung. Retropatellare Defekte an der Patellarückfläche können in Bauchlage behandelt werden.
Wie wird das hochwertige Kollagen Typ 1 beim ChondroFiller® liquid-Verfahren in das Gelenk implantiert?
Das ChondroFiller® liquid Verfahren zur Implantation von Kollagen Typ 1 beginnt mit einer Arthroskopie des Gelenkes, um die Indikationskriterien zu überprüfen. Nur wenn diese erfüllt sind, wird das Verfahren durchgeführt. Begleitpathologien wie Meniskusschäden, Bandinsuffizienzen und Achsfehlstellungen werden zuerst behandelt.
Muss vor der Behandlung mit ChondroFiller® liquid eine Mikrofrakturierung (MFX) durchgeführt werden?
Nein.
Wie lange verbleibt ChondroFiller® liquid im Körper? Muss der Eingriff wie bei Hyaluronsäure wiederholt werden?
Nein, beim ChondroFiller®-Verfahren ist nur ein Eingriff notwendig. Das hochwertige Kollagenimplantat wird in körpereigenes, hyalinähnliches Kollagen Typ 1 umgebaut.
In welchen Volumina ist ChondroFiller® liquid erhältlich?
ChondroFiller® liquid ist in drei Größen erhältlich: 1,0, 1,5 und 2,3 ml.
Welche Hilfsmittel werden für die Behandlung mit ChondroFiller® liquid benötigt?
Zur Lagerung ein Gefrierfach und/oder Kühlschrank sowie eine Injektionskanüle.
Wie schnell taut ChondroFiller® liquid auf?
ChondroFiller® liquid kann entweder über 24 Stunden bei 2 bis 8 °C aufgetaut werden. Es ist auch möglich, das Produkt direkt vor der Anwendung in ca. 30 Minuten bei einer Temperatur von ca. 25 bis 30 °C, z.B. in einem Wärmeschrank, aufzutauen.
Darf ChondroFiller® liquid nach dem Auftauen wieder eingefroren werden?
Nein.
Darf ChondroFiller® liquid im Kühlschrank aufbewahrt werden?
Nach dem Auftauen kann ChondroFiller® liquid bis zu vier Wochen im Kühlschrank bei 2 bis 8 °C aufbewahrt werden. Wurde das Produkt auf über 8 °C erwärmt, ist eine Lagerung von mehr als 24 Stunden bei 2 bis 8 °C nicht mehr zulässig.
Wie lange ist ChondroFiller® liquid haltbar?
ChondroFiller® ist nach der Herstellung 24 Monate haltbar, wenn es zwischen -35 und -15 °C gelagert wird. Das Verfallsdatum ist auf der Verpackung angegeben.
Wie wird ChondroFiller® liquid gelagert?
ChondroFiller® liquid wird in einem Gefrierschrank bei -35 bis -15 °C gelagert. Handelsübliche Gefrierschränke sind in der Regel auf -18 °C eingestellt.
An welchen Gelenken wurde ChondroFiller® liquid bisher angewendet?
ChondroFiller® liquid wurde bisher an folgenden Gelenken angewendet: Knie, Hüfte, oberes Sprunggelenk, Schulter, Großzehengrundgelenk, Daumengrundgelenk, Handgelenk.
Welcher Mechanismus löst die Gelierung der flüssigen Komponente zu einem druckfesten Gel aus?
Die flüssigen Komponenten werden durch Auspressen aus der Zweikammerspritze über den Mischadapter vermischt, wodurch der pH-Wert der sauren Kollagenlösung neutralisiert und die Gelierung zu einem druckfesten Kollagengel ausgelöst wird.
Gibt es bekannte Nebenwirkungen?
In seltenen Fällen können Überempfindlichkeitsreaktionen (z.B. allergische Reaktionen, Entzündungserscheinungen) auf Kollagen oder einen der anderen Inhaltsstoffe auftreten.
Welche Vorteile hat Kollagen aus Rattenschwanzsehnen gegenüber Kollagen aus Schweine-, Pferde- oder Rindergewebe?
Etwa 3 % der Bevölkerung zeigen in Hauttests allergische Reaktionen auf Kollagen bovinen oder porcinen Ursprungs. Allergische Reaktionen auf ChondroFiller-Produkte (Rattenkollagen) sind bisher nicht bekannt.
Besteht die Gefahr, dass sich Patienten über das ChondroFiller® Kollagenimplantat mit dem Hantavirus oder anderen Erregern infizieren, die von Ratten auf den Menschen übertragen werden?
Nein, da die Tiere spezifisch pathogenfrei gezüchtet und regelmäßig tierärztlich untersucht werden.
Woraus besteht ChondroFiller® liquid?
ChondroFiller® liquid enthält hochwertiges Kollagen Typ 1 und eine Neutralisationslösung. meidrix biomedicals gewinnt das Kollagen aus Rattenschwanzsehnen von SPF-Ratten (spezifisch pathogenfreie Tiere) mit Gesundheitszeugnis. Die Neutralisationslösung besteht aus Wasser, Hepes und Salz.
Enthält ChondroFiller® liquid Cytokine/Wachstumsfaktoren?
ChondroFiller enthält keine Cytokine/Wachstumsfaktoren.
Wie wurde das Knorpelregenerat qualitativ analysiert?
Das Knorpelregenerat wurde präklinisch am Göttinger Minischwein (Synthese von Kollagen Typ 2, Zellmorphologie, Zellverteilung) und retrospektiv am Menschen (MRI, T2-Mapping) untersucht.
Kann nachgewiesen werden, welche Knorpelqualität durch ChondroFiller® liquid erzeugt wird?
ChondroFiller® liquid erzeugt hyalinähnliches Knorpelregenerat durch Typ-2-Kollagensynthese, chondrozytäre Zellmorphologie und Zellverteilung, wie eine präklinische Studie am Göttinger Minischwein zeigt. Dies wird durch eine laufende retrospektive klinische Studie am Menschen mit T2-MRI-Mapping bestätigt.
Welche Zellen wandern in den ChondroFiller® liquid?
In Tierstudien konnte die Einwanderung von Chondrozyten (Morphologie, Expression von Kollagen Typ 2 mittels Immunhistochemie) und möglicherweise von mesenchymalen Stammzellen nachgewiesen werden. Ein spezifischer Nachweis wurde jedoch nicht erbracht.
Wie gelangen die Zellen in den ChondroFiller® liquid?
Die Bindung der Zellen an die Kollagenmatrix erfolgt über Beta-1-Integrine. Grundsätzlich führt eine Gewebeverletzung (durch Débridement gegeben) zu einer Zellmigration. Zusätzlich wirkt Kollagen Typ 1 chemotaktisch auf eine Vielzahl von Zellen.
Kan een meniscusscheur vanzelf genezen?
Of de meniscusscheur vanzelf kan genezen, wordt hier ook bepaald op basis van de mate van letsel. Je moet ook weten dat de meniscus verschillende zones bevat. Sommige gebieden hebben een goede doorbloeding en andere gebieden die meer gecentreerd zijn in het kniegewricht niet. Als de scheur zich in het goed gecirculeerde gebied van de meniscus bevindt en niet te diep doordringt in de slecht gecirculeerde gebieden, kan deze conservatief genezen.
Hoe lang duurt het voordat een meniscusscheur geneest?
Hoe lang het duurt voordat de meniscus geneest, hangt af van het type en de behandelmethode en hangt af van het individuele geval van een van de patiënten. Het exacte type letsel en de locatie van de scheur zijn bepalend. In de meeste gevallen duurt het 6 tot 14 weken voordat de meniscus is genezen.
Hoe snel moet een meniscusscheur geopereerd worden?
De pijn en het onvermogen om te bewegen kunnen pijnlijk zijn na een meniscusscheur. In de regel kan de knie niet meer volledig worden gestrekt of gebogen. Ga daarom zo snel mogelijk naar een arts om de vervolgstappen te bespreken.
Wat gebeurt er als een gescheurde meniscus niet wordt behandeld?
Als u zich afmeldt voor de aanbevolen behandeling van meniscusscheuren, leidt dit noodzakelijkerwijs tot kraakbeenschade en artrose. De scheur wordt bij elke beweging verder beschadigd totdat lopen slechts met grote moeite mogelijk is.
Hoe wordt een meniscusscheur behandeld?
Allereerst hangt het af van de mate van verknoping van de meniscusscheur. De beschadigde delen van de gescheurde meniscus kunnen na diagnose worden verwijderd of gehecht. Tijdens het verwijderen worden de door de scheur gerafelde delen van de meniscus afgeschoren. Hierdoor kan het ruwe oppervlak van de gescheurde meniscus worden gladgestreken. In enkele zeldzame gevallen wordt de meniscusscheur hersteld door een transplantatie, die wordt gehecht en vervangen door donormeniscus of biologische weefselvervanging.